Jonah Falke

Dagboek uit Polen

20 oktober 2024
Dag 1: Soeverein

Morgen stap ik met een vriend in de trein richting Polen. In zijn koffer zit de as van zijn vader. Bijna een eeuw nadat zijn vader als kind zijn eerste stapjes zette op het Poolse platteland, zal hij als as terugkeren in de grond. Van die eerste stappen weet vast geen mens meer, waarschijnlijk alleen nog wat bomen, een enkele kerk, een dichter met humor of heel misschien God.

De vriend en ik groeiden op in hetzelfde dorpje, Ulft. Wat de Marokkanen vandaag elders in dit land zijn, waren de Polen gisteren in dit dorp. Mensen met een verhaal en een frons. Zijn vader was dwangarbeider in Duitsland en kort na de Tweede Wereldoorlog stapte hij in Duitsland in een bus naar Ulft om gastarbeider te worden. Hij kon niet terug naar Polen uit angst voor represailles van de communisten. De oorlog eindigde voor bijna niemand in 1945. In Ulft werkte hij onder erbarmelijke omstandigheden in een ijzergieterij, samen met mijn opa. Hij werd verliefd op een Ulfts meisje en stichtte een gezin. Hij voedde zijn kinderen op in een mengsel van Pools, Duits, Nederlands en Achterhoeks. Zijn zoon, de vriend, werd advocaat in Amsterdam en Warschau. 

De vriend – die ik de Poolse advocaat noem en op zijn verzoek niet bij naam - reken ik tot een van mijn bijzonderste vrienden. We leerden elkaar kennen in café Het Wapen van Ulft. Er was een gezelschap opgetrommeld. Er werd gesproken over vage plannen. Hij fascineerde me omdat het iemand is die sneller leest, denkt en spreekt dan de meesten. Misschien kreeg ik medelijden met hem die eerste avond in dat café. Wie moet verkeren in een wereld vol mensen die langzamer draaien, heeft een langer leven maar niet per se een aangenamer bestaan. Ongeduld tekent en siert de man vandaag de dag. Het verschil tussen neuroses en levenslust blijkt verwaarloosbaar. Er is geen tijd voor hem te verliezen, tijdens afspraken is er altijd een agenda en worden alle punten zorgvuldig besproken binnen de tijd. Ik ben benieuwd hoe de neuroses en levenslust elkaar zullen afwisselen de komende dagen. 

Behalve als het om poëzie gaat. Dan lijkt hij al zijn geloof in het verstand, het recht en de tijd te verliezen. Naast advocaat is hij slavist. Die eerste avond droeg hij een gedicht van Boris Ryzhi  voor. Eerst in het Russisch, toen in zijn Nederlandse vertaling. De manier waarop hij de naam Ryzhi  uitsprak staat me nog helder voor de geest. Het klonk zuchtend, als een windvlaag. In het gedicht staan de regels: 

Laat de engel van de dood bedreven
gif in mijn glas wijn verwerken,
en de kaarten schudden van mijn leven
en harten op het laken werpen.

Zoals het neuroten betaamt, werd deze reis de afgelopen maanden terdege voorbereid, maar in de wetenschap dat het toeval vrij spel krijgt. In de koffer van de Poolse advocaat zullen een schepje en de as van zijn vader zitten, maar deze onderneming moet clandestien, op goed geluk. De as moet allereerst zonder toestemming landsgrenzen en grenscontroles door. En dan de harde Poolse grond in, als niemand kijkt, op het Poolse platteland.

Het hart van componist Chopin is teruggebracht naar Warschau, zijn lichaam ligt in Parijs. Waar het hart van zijn vader behoort, weet ik niet. Wat ik wel weet, is dat mensen de plek waar ze gaan wonen niet altijd kiezen, evenmin als de grond waar ze de eeuwigheid afwachten. Ieder hart is te klein en de wereld is onverschillig groot.

21 oktober 2024
Dag 2: Amsterdam – Berlijn - Poznań

De trein rijdt zonder controles de Duitse grens over. Op de stoel ligt de rugzak met de as van zijn vader. In het gangpad spelen kinderen alsof er niets aan de hand is, en in de restauratiewagon drinken luidruchtige gezelschappen bier. Ook zitten er twee mannen die al bezig met de toekomst lijken te zijn. Eén is een Duitse soldaat met een krulsnor, op weg naar Litouwen, waar duizenden Duitsers gestationeerd zijn. Iets verderop zit een man gebogen over zijn tafel, stoïcijns krabbelt hij notenbalken vol, alsof hij alvast een muziekstuk voor de oorlog componeert.

Tijdens de overstap op station Duisburg lijkt het alsof we een open gesticht betreden. Kreten ketsen door de kale stationshal. Het betonnen station doet vermoeden dat het communisme hier nog zijn sporen heeft nagelaten: het hoge plafond maakt de mensen klein. We eten een broodje en kijken naar de mensen om ons heen, zoals je dat alleen kunt doen wanneer je wacht op je eigen gekte. Robert Musil schreef in Der Mann ohne Eigenschaften dat ieder mens alle geestesziektes in zich draagt, maar bij de patiënt voert slechts één ziekte de boventoon.

De dag verstrijkt, maar in Duitsland lijkt het nooit echt middag te worden. De grijze luchten blijven de hele dag hangen. Al sinds deze ochtend is de trein in beweging, maar zonder echt vooruit te komen. Een kapotte bovenleiding, omwegen, en personeelstekorten bij het Duitse spoor zorgen voor steeds verdere vertraging. Of we zoals gepland aan het begin van de avond in Poznań aankomen, blijft onduidelijk. ‘Het geluk zit vandaag tegen,’ zegt hij. Misschien moeten we overnachten in Berlijn en morgenvroeg door naar Polen. We missen net alle aansluitingen. We overwegen vliegtuigen en een taxi. En alsof zijn horloge de tijd begrijpt, stopt het na jaren trouwe dienst met tikken.

De trein kruipt via station Berlin-Spandau naar Hauptbahnhof. Een paar jaar geleden zat ik in dezelfde trein, maar toen reisde ik tegen de vluchtelingenstroom uit het oosten in. Het was een paar dagen na de inval in Oekraïne. Op Berlin-Spandau sprak ik met een jongen die aan het hannesen was met een grote koffer en zijn vouwfiets. Hij wilde die avond nog door naar Praag om bij zijn zwangere vriendin te zijn. Hij vreesde de oorlog, de mobilisatie. Zonder enige ironie namen we afscheid met: ‘Stay safe.’ Dat hij zo gehecht was aan zijn vouwfiets, terwijl we het voor mogelijk hielden dat de pleuris ging uitbreken, bleef me bij. Mensen hechten zich aan de meest wonderlijke dingen. Vandaag is de oorlog al bijna duizend dagen bezig, en er kwam een oorlog in het Midden-Oosten bij. In West-Berlijn, rond Bahnhof Zoo, vindt een Pro-Palestina-demonstratie plaats op een kruispunt. Op een braakliggend terrein staat een circustent er verlaten bij, als in de Wim Wenders' film Himmel über Berlin, over twee engelen die onzichtbaar door het naoorlogse West-Berlijn dwalen en de gedachten van de mensen kunnen horen.

Al raken onze reismogelijkheden voor vandaag uitgeput, toch schudt de advocaat zijn hoofd als ik voorstel om per bus naar Poznań te reizen. ‘Heb je eerste klas stoelen in een bus? Nee toch?’ Toen hij nog als advocaat in Warschau werkte, boekte hij soms twee eersteklascouchettes, om rustig te kunnen reizen. ‘Dat was geen snobisme, maar ik verdraag de meeste geluiden slecht. Zo dadelijk gaan die Polen liedjes zingen in de bus. Het is een volk dat veel zingt. Of wodka drinken en knoflookworst eten… Ook ingewikkeld.’ ‘Jij mag dat zeggen,’ zeg ik. ‘Ik heb net zo goed een hekel aan lawaaiige Nederlanders, of wat voor volk dan ook.’ Ik knik lachend.

Op station Südkreuz koopt hij ter kalmering een flesje Weinbrand bij een kebabzaak. Het is donker als we Berlijn per Flixbus verlaten. In het flauwe, blauwe neonlicht slapen de meeste passagiers. Niemand praat, zingt of drinkt. Mijn vriend is de enige die af en toe een slok neemt.

Bij Frankfurt aan de Oder staan we op het punt de grens over te steken. Als kind ging hij elke zomer met zijn ouders vanuit Ulft naar Polen. Uit het raam zag hij bij de grensovergang paard en wagens, oude vrouwen die aardbeien, honing en paddenstoelen verkochten, en er tippelden prostituees in minirok. Het was een belangrijke handelsroute. Er moeten vrouwen zijn geweest die eerst hun lichaam aanboden, later aardbeien gingen plukken, vervolgens honing verkochten en uiteindelijk alleen nog maar paddenstoelen. Van lente naar herfst, altijd hopend op een mooie nazomer.

Na twaalf uur onderweg zijn lijkt het een klein wonder dat de bus probleemloos de grens overgaat. Vandaag controleert men slechts steekproefsgewijs op mensensmokkel. Zijn vader kon Polen pas weer bezoeken rond 1959, toen de Conventie van Genève toestond dat mensen met een statenloos paspoort vrij konden reizen. De weg richting Poznań is leeg, alsof er nog altijd meer mensen naar het Westen willen.

Ik tik de advocaat aan: ‘We zijn de grens over!’ Hij kijkt om zich heen en zegt: ‘Verdomd. Nou, dan is het gelukt. Mijn vader werd illegaal uit Polen gedeporteerd, en nu keert hij clandestien terug.’

22 oktober 2024
Dag 3: Poznań – Częstochowa

In het Oosten wordt het vroeg donker, maar ook eerder licht. Na een korte nacht ontwaak ik in een hotel in Poznań, gewekt door het zonlicht dat op mijn bed valt. Terwijl de herfst al goed onderweg is, lijkt de zomer vandaag, zoals voorspeld, nog even terug te keren.

In de trein naar Częstochowa zitten we in een coupé met twee oudere dames. Voor het eerst zie ik het land bij daglicht voorbijtrekken. Tussen de steden ligt een uitgestrekt, onverstoorbaar vlak landschap, onderbroken door bossen van kaarsrechte berkenbomen die dicht op elkaar staan. De bomen zijn net verlegen kinderen die zich achter elkaar verstoppen. Onze medereizigers kijken ons bedenkelijk aan als we de namen Poetin, Zelensky, Scholz, Merkel, Biden, Trump en Harris laten vallen. We bespreken de Amerikaanse verkiezingen. ‘Misschien denken ze dat we diplomaten zijn,’ opper ik koket. ‘Nee, ze denken waarschijnlijk dat we Duitsers zijn.’

Die middag arriveren we in hotel Wenecki in Częstochowa. In de lobby staat een kooi met een grijze papegaai die elke gast begroet met ‘Hallo’ en zich vervolgens voorstelt als Tomek. De advocaat is opgelucht de loodzware urn op zijn hotelkamer achter te laten. ‘Sommige mensen dragen een kruis, ik draag een urn,’ zegt hij.

Een taxi brengt ons naar een autoverhuurbedrijf op een industrieterrein. We willen het geboortedorp van zijn vader en het kerkhof waar zijn voorouders liggen alvast bezoeken en een plek vinden om de urn morgen te begraven. ‘Hoe diep moet het de grond in?’ vraag ik. Hij meet de lengte van een laars af, wat me niet diep genoeg lijkt. ‘Honden ruiken de geur van mensenhanden en gaan dan graven…’ ‘Wat moet een hond met een urn? Als ik mijn handen was, is er geen probleem. Het is een bio-urn, die lost snel op.’ Deze dagen wisselen het absurde en het praktische elkaar moeiteloos af.

In het kantoortje van het autoverhuurbedrijf keert de chaos terug. Eerst ontdekt de advocaat dat hij zijn paspoort is vergeten. Daarna blijkt dat de borg alleen betaald kan worden met een pasje waarvan hij de pincode niet meer weet. Mijn bankpassen zijn hier waardeloos. Een mens zonder papieren of de juiste cijfers komt niet ver. Als advocaat én stateloze burger houdt hij een betoog. De verhuurder kijkt mij aan. Een half uur verstrijkt. Ik denk: je vader zou trots zijn op je volzinnen. Maar het verhuurbedrijf blijft stug en de mogelijkheden stollen. We moeten onze plannen wijzigen. Bij het afscheid verontschuldigt de verhuurder zich nog: ‘U ziet er niet uit als een dief, hoor.’

Buiten zucht hij diep. Ook het simpele geluk laat ons vandaag in de steek. Hij herpakt zich en zegt: ‘Dan bezoeken we de Zwarte Madonna.’ Terwijl we op een taxi wachten, passeren twee nonnen in een auto. Wanneer ze stilhouden om in te voegen op de snelweg, maak ik een foto. Eén van hen zwaait met haar wijsvinger en overlegt met haar medezuster. Dan trekt ze de handrem aan en stapt uit. Haar stappen lijken even vastberaden als haar geloof. Er ontstaat een file. Ze sommeert in het Pools dat ik de foto moet verwijderen. We houden ons even van de domme, maar schikken dan in. De advocaat roept nog ter verdediging: ‘We zijn op weg naar de Zwarte Madonna!’ Zonder om te kijken zegt de non: ‘Heel goed,’ en rijdt weg.

In Częstochowa zie je overal nonnen, bij bushaltes, in parkjes tussen de communistische flatgebouwen. De stad is een bedevaartsoord. Sinds 1384 is de icoon van de Zwarte Madonna hier. Dertig jaar geleden bezocht hij het schilderij met zijn grootmoeder, die de hele dag op haar knieën bad. Hoe hij daar als levenslustig kind ongeduldig naast heeft gestaan, laat zich gemakkelijk raden.

Dat dit een katholiek land is, was me bekend, maar de ernst van de devotie verrast me. Honderden mensen staan dicht opeengepakt in de kerk. Tot op de straat volgen ze de mis via een videoscherm, sommigen zelfs knielend op de stoep. We wringen ons naar voren, en hoe dichter we bij het altaar komen, hoe warmer het wordt. Maar hoe verder je in de kerk bent, hoe moeilijker het is de Zwarte Madonna te zien. Dit klooster wordt nog altijd verdedigd, net zoals het in de 17e eeuw succesvol werd beschermd tegen de legers van de Zweedse koning.

Wanneer de priester de zegen uitspreekt, knielt iedereen neer. ‘Moeten wij ook knielen?’ vraagt hij. ‘Ik denk het wel,’ antwoord ik. We wachten zo lang mogelijk, maar gaan uiteindelijk toch door de knieën.

De avond valt. De straten ruiken nog altijd naar bruinkool. De lantarens verspreiden een zwak geel licht en bewijzen dieven zo een dienst. Het maakt van iedere passant een mogelijke inbreker. Terug in het hotel stelt de papegaai zich opnieuw voor als Tomek. De receptioniste lacht sleets. De verbazing van de gasten is hier al jaren oud. ‘We weten niet waarom hij Tomek zegt,’ zegt ze. ‘Er heeft hier nooit iemand gewerkt die zo heette…’

Zoiets hoeft je niet te verbazen in Polen. Hier hanteert men een bredere definitie van de werkelijkheid. Geen leugens, maar poëzie. De advocaat zegt: ‘Meer dan een eeuw lang konden de Polen alleen maar dromen van Polen. Van 1795 tot 1918 was het land van de kaart geveegd.’

23 oktober 2024
Dag 4: Częstochowa

De ochtend is koud. De grond zal nog hard zijn. Vandaag wordt de urn begraven. Onderweg naar zijn vaders geboortedorp, Marzęcice, stoppen we bij een kiosk in een door godvergeten plaats. Het meisje achter de toonbank lijkt blij om weer eens vreemden te zien. Een hondje trippelt enthousiast rond en snuffelt aan de plastic tas met de urn. De advocaat duwt zijn snuit weg.

Wanneer hij vertelt wat we van plan zijn, zegt ze dat dit illegaal is in Polen. “As mag niet vervoerd worden door particulieren. Wil je toch een beetje as hebben, dan koop je een ambtenaar van het crematorium om…” Ze lacht erbij, hoewel ze er duidelijk niet trots op is. Ze praten in het Pools over de illegale handel in stoffelijke resten, wat op slechts honderd kilometer van Auschwitz een extra sinistere bijklank krijgt.

Ze raadt ons aan de bosroute te nemen. “Langs de hoofdweg zijn er vaak politiecontroles.” De advocaat buigt zich over een dertig jaar oude landkaart die hij van zijn vader kreeg. Het meisje zet een kruisje bij de plek die we moeten vermijden. “Wat clandestien is, blijft clandestien,” zeg ik. Hij lacht, maar de onzekerheid of deze missie zal slagen, blijft op zijn gezicht geschreven.

Terwijl we over golvende wegen door eindeloze bossen rijden, vertelt hij dat het lot van zijn vader symbool staat voor miljoenen dwangarbeiders uit midden- en oost-Europa. Op zijn zestiende werd hij naar Duitsland gedeporteerd om in een metaalfabriek bij Kassel te werken. Pas als volwassen man zag hij zijn ouders in 1959 weer terug.

We bezoeken eerst het kerkhof, gelegen achter de kerk waar zijn vader als kind de preken aanhoorde. Allerzielen is in aantocht; overal boenen oude vrouwen driftig de graven schoon. Hun hoofden piepen een voor een boven de grafstenen uit, waarna ze hun blik snel weer afwenden. De herfstlucht mengt zich met de scherpe geur van chloor en schoonmaakazijn. Het kost ons moeite het graf van zijn grootouders te vinden; de tijd heeft hier niet stilgestaan, het kerkhof is gegroeid.

Bij het graf wil hij een kleine urn begraven, zo groot als een ijzeren walnoot. Ik laat hem alleen en wacht op de parkeerplaats. Wanneer hij terugkomt, zegt hij: “Ik deed alsof ik het graf schoonmaakte, en toen stopte ik de urn snel in de grond. Volgens mij hebben ze me niet gezien. Ik voel me als een dief die iets heeft toegevoegd…”

Na het kerkhof rijden we naar Marzęcice, langs de weg die zijn vader elke zondag aflegde, acht kilometer naar de kerk. Voor de advocaat voelt het onwerkelijk hier weer te zijn, na dertig jaar, met zijn vader symbolisch op de achterbank.

In Marzęcice – dat uit nauwelijks meer dan twee straten bestaat – laat hij me het pleintje zien waar hij als kind speelde tijdens vakanties en een boomgaard waar ze zich ziek aten aan half rijpe appels. “Allemaal aan de schijt.” Het ouderlijk huis staat er nog, onveranderd. In de schrale achtertuin scharrelen kippen. Soms zie je rook opstijgen uit de velden, waar een boer op een rammelende tractor voorbijrijdt, gevolgd door een stofwolk. In 1939 zagen ze hier dagenlang tanks naar het oosten trekken. Zijn vader, toen dertien, kreeg toen al een glimp van de weerbarstige wereld.

Aan de rand van het dorp eindigt de asfaltweg en begint een zandpad dat overgaat in een bos. Door dit bos liep zijn vader naar de markt, een paar dorpen verderop, kilometers ver. Hier zal hij de echte urn begraven. Bij dat moment ben ik niet aanwezig; er is een verschil tussen wat persoonlijk is en wat strikt privé.

Ik loop een klein stukje met hem mee het bos in en dan stop ik. Hij knikt naar me en verdwijnt met de witte plastic tas tussen de bomen. Wanneer zijn voetstappen wegsterven, blijven alleen de geluiden van het bos over. Ik ga op een boomstronk zitten en rook een sigaar.

Na een half uur keert hij terug, in volledige rust. Zo ken ik hem niet. De onomkeerbaarheid van dit ritueel heeft hem verrast. Je kunt de dood wel uitleggen, maar niet begrijpen. “Als ouder doe je wat je kunt, binnen je vermogen,” zegt hij, en hij spreekt over zijn zoon en zijn eigen vaderschap. Voor even lijkt de tijd tastbaar te worden.

Uren later, terug in Częstochowa, stopt hij opeens en zegt: “Kijk.” Midden in de stad, op een met hekken omgeven schoolplein, oefenen jonge soldaten hun mars. Een stuk of twintig, nog kinderen. Misschien leerde hij van zijn vader autoriteiten te wantrouwen en vond hij daarom zijn toevlucht in het recht en de poëzie. We blijven even staan, dan lopen we zwijgend verder.

24 oktober 2024
Dag 5: Częstochowa – Warschau

Wanneer de trein Częstochowa verlaat en richting Warschau rijdt, zegt de advocaat dat hij nooit meer zal terugkeren naar het dorp van zijn vader. Het is goed zo. Door een speling van het lot en de grillen van de macht belandde zijn vader in Ulft, waar hij vervolgens werd geboren. De oorzaak daarvan ligt waarschijnlijk in Moskou of Berlijn, maar vond zijn beslag in Warschau. De stad waar hij later vele jaren als advocaat werkte.

Op de Plac Bankowy ontmoeten we Katarzyna. Zij zal ons een rondleiding geven door het getto van Warschau. Katarzyna is klein en praat sneller dan ze ademt. We rennen achter haar aan, hopend haar eindeloze woordenstroom bij te benen. Ik heb de advocaat nog nooit zo lang stil gezien. Warschau kende ooit de op een na grootste Joodse gemeenschap ter wereld: 360.000 mensen. Ze werden samengepakt op vier vierkante kilometer. Toen de vernietiging begon, bleven er 60.000 over, als dwangarbeider of ondergedoken in het getto. Pianist Władysław Szpilman was een van hen.

Op straat is verbeeldingskracht nodig, want op een paar gebouwen, wat tramrails en enkele straatstenen na, is niets meer authentiek. Warschau werd voor negentig procent verwoest. Toch maakt juist deze leegte de totale destructie tastbaarder: er is niets meer te zien. Soms overheerst de reconstructie – de plaquettes en de roedels schuifelende toeristen – maar niet in Warschau. Hier kun je onwetend wandelen op een mooie nazomerdag zoals deze. De drie panden die er nog staan, zijn vervallen. ‘De wereld vond het kennelijk niet de moeite om ze te behouden. Het lijken wel kraakpanden,’ zegt Katarzyna. Na de oorlog stond alleen een kerk overeind, omdat die als uitkijktoren en paardenstal werd gebruikt. Overleven was uiteindelijk een kwestie van geluk, zegt ze. ‘In het begin had je nog voordeel van een mooi gezicht, geld of talent.’ Als ze vertelt over de opstand in het getto, knikt de Poolse advocaat instemmend.

De rondleiding eindigt bij de Umschlagplatz. De plek waar voor velen alles eindigde. Ter nagedachtenis aan degenen die op hun transport wachtten, staat er nu een monument met in het midden een boom die er destijds ook al stond. In de late zomer van 1942 begonnen de Duitsers met de ontruiming van het getto. In de maanden die volgden, werden ongeveer 300.000 Joden afgevoerd naar vernietigingskamp Treblinka.

Op dit uur van de dag valt de schaduw van de boom op een van de panden die de tijd wel heeft doorstaan. Ooit was het een ziekenhuis. Katarzyna vertelt dat Joodse artsen daar baby’s vergif gaven om hen de gruwelen van de treinreis en het vernietigingskamp te besparen.

’s Avonds wil de advocaat me het graf van de onbekende soldaat laten zien. We passeren het regeringsgebouw, zien prostituees die de portier van hotel Europejski een fooi geven, en hij wijst zijn oude appartement aan. Op 1 september 1989 was hij tolk voor Bernstein, die in Warschau een herdenkingsconcert dirigeerde. Ik ken de verhalen, maar nu zie ik het restaurant waar ze dineerden en het Piłsudski-plein, waarover hij met Bernstein van het hotel naar het concertgebouw liep. ‘Waar spraken jullie over?’ ‘Over Plato’s Symposium en het getto van Warschau.’ Voor hem is het een deceptie om het plein terug te zien. Het is volgebouwd. Vroeger kon je vanuit het hotel naar het concertgebouw kijken, en andersom. Wel waait het nog onverminderd hard. Het monument voor de onbekende soldaat staat nu verdrukt in een hoekje. Naast een eeuwig brandend vuur staan twee soldaten, die elke twee uur worden afgelost. Terwijl hij de inscripties voorleest van de gevechten waar Polen door de eeuwen heen bij betrokken was, staar ik gefascineerd naar de twee militairen. ‘Dertig jaar geleden bewogen ze geen spier. Deze jongens krabben en kijken rond.’ Als hij te dichtbij komt om de inscripties te lezen, slaat een van de soldaten hard met zijn geweerkolf op de grond. Ik schrik, maar hij gaat onverstoord door met voorlezen, en ik glimlach.

Op de terugweg naar ons hotel vertelt hij over de opstand van Warschau in de zomer van 1944. De nazi’s wilden zich terugtrekken omdat het Sovjet-leger naderde. Maar toen het Poolse verzet in opstand kwam, hielden de Russen halt, waardoor de nazi’s de opstand konden neerslaan. Pas daarna trokken de Russen Warschau binnen. Ze lieten de nazi’s de oppositie uitroeien, zodat zij vervolgens een communistische marionettenregering konden installeren. ‘Als de opstand was geslaagd en de Poolse regering in ballingschap had kunnen terugkeren, zou mijn vader gewoon naar Polen zijn gegaan. Dan was hij nooit in Ulft beland. Daarom haatte hij de Sovjets waarschijnlijk nog meer dan de nazi’s.’

De geschiedenis en de dreiging van toekomstige gebeurtenissen lijken in Warschau levendig en beklemmend nabij. Een journalist ben ik niet, want het ruiken van de geschiedenis bevalt me niet. Van ondergangsopwinding is misschien alleen sprake in het Europejski hotel. En daar lijkt hij thuis. De tragiek overheerst. Als iemand op straat Russisch spreekt, spitst men de oren en kijkt wantrouwend. Ook een Rus in Warschau is tegenwoordig waarschijnlijk net zo goed een vluchteling.

25 oktober 2025
Dag 6: Warschau – Berlijn (slot)

Op het Poolse platteland hangt een stille, omgekeerde gastvrijheid. Vanaf de straat lijken veel winkels en restaurants gesloten, maar binnen brandt het licht en beginnen de mensen langzaam te gloeien als lampjes, bedwelmd door de drank. Hier in Warschau is de sfeer koel en druk op straat: doorzichtige wodka en fel TL-licht. Voor mijn hotel wankelt een man naar binnen. Hij struikelt en duwt met zijn hoofd de deur open. Waar anderen hun nek zouden breken, staat hij op alsof hij zich gewoon van een bankstel opheft. De vader van de Poolse advocaat reed in Polen liever niet over onverlichte wegen als het donker was, bang voor mensen die op de weg hun roes uitslapen.

Na ons ontbijt loop ik met de advocaat naar een taxi. Hij moet nog een vriend in een buitenwijk bezoeken voordat hij naar Amsterdam vliegt. Pratend met de chauffeur verdwijnt hij in de taxi. Alles ging de afgelopen dagen snel, zoals alles altijd in een stroomversnelling lijkt te gaan in zijn gezelschap. Ernst, spot en melancholie wisselen elkaar moeiteloos af.

In het hotel raak ik in gesprek met een man die vijftig jaar geleden met een vals paspoort voor de communisten naar Canada vluchtte. Hij werd zakenman. Omdat hij aan de andere kant van de oceaan woont, hoop ik op een verrassende blik, maar verder dan: “Europe is screwed, and Canada also,” komt hij niet. Wanneer ik doorvraag en hij begint over “moslims die niet werken en alleen neuken,” vervliegt mijn interesse, en ik zeg dat ik mijn trein moet halen.

Ik heb nog een paar uur in Warschau. Mijn trein naar Berlijn is vertraagd, maar zoals dat misschien alleen in Polen gebeurt, vertrekt de trein onverwacht een half uur eerder. Ik haast me naar Warschau Centraal en kom nét op tijd. Op 31 augustus 1989 arriveerde de Poolse advocaat op dit station, waar destijds nog wodkahandelaren, verkopers van ongeparfumeerde sigaretten en gebraden kippen rondliepen. Tegenwoordig zijn er winkels die je overal ter wereld vindt. Gisteren vertelde hij me op het Piłsudski-plein dat de stad destijds een zee van vlaggen was. Op 1 september 1939 vielen de nazi’s Polen binnen. De oorlog begon met de tanks die zijn vader als kind door zijn geboortedorp zag rijden. “In Polen herdenken we de dag van de inval, niet de bevrijding, omdat Polen nooit echt bevrijd is,” zei hij. Na Hitler kwam Stalin. Op 1 september 1989 vond in Warschau het herdenkingsconcert plaats, waar hij voor Leonard Bernstein tolkte. Bernstein kwam met een privévliegtuig; de stad was afgezet. Na een concert met een nerveus orkest was er applaus, en ontmoette Bernstein Tadeusz Mazowiecki, de eerste niet-communistische premier van Polen. De advocaat tolkte en stond als een schaduw achter Bernstein. Uit zijn colbert haalde de dirigent een ketting en zei tegen Mazowiecki: “Alstublieft, potentieverhogend!” De advocaat vertaalde het met een stalen gezicht.

Nadat de trein Warschau heeft verlaten, wordt alsnog 80 minuten vertraging aangekondigd. De vertraging loopt op bij de Duitse grens, daar waar we enkele dagen geleden met een Flixbus Polen binnenkwamen: Frankfurt aan de Oder. Sinds oktober 2023 voert Duitsland grenscontroles uit aan de Poolse grens, evenals aan de grenzen met Tsjechië en Zwitserland, om mensensmokkel tegen te gaan. Een jongen in mijn coupé heeft zijn uiterlijk niet mee. Samen met hem vrees ik de grens en een scène. De willekeur van overheden. De hele reis staart hij voor zich uit, als de militairen bij het graf van de onbekende soldaat in Warschau.

Halverwege, in Poznań, leun ik uit de trein om een sigaar te roken terwijl we een minuut stoppen. Op het perron vraagt een jongen in een witte jas of dit de trein naar Frankfurt is. Hij stapt in. In Frankfurt zie ik agenten uit een andere trein iemand wegvoeren. De jongen in mijn coupé verroert zich niet. De jongen in de witte jas stapt uit, zet zijn capuchon op en loopt snel weg. Hij had beter ’s avonds kunnen reizen, en niet in een witte jas. Zou hij door de bossen de Duitse grens oversteken?

We komen in beweging; onze trein blijft een politiecontrole bespaard. De jongen in mijn coupé glimlacht voorzichtig. Het is bijna gelukt; hij lijkt het zelf nog niet te kunnen geloven. Ook hij komt in beweging en staat op om een selfie te maken. Op Berlin Ostbahnhof schiet hij de trein uit en verdwijnt in de stad. Ook in een grote, onverschillige stad kan omgekeerde gastvrijheid bestaan.

Op eerste kerstdag, 25 december 1989, was de Poolse advocaat op uitnodiging van Leonard Bernstein in Berlijn. Die middag werd Beethovens Negende Symfonie uitgevoerd, live uitgezonden in honderd landen. Op Bernsteins verzoek zong het koor niet Schillers woorden, “Ode an die Freude,” maar “Ode an die Freiheit.” Het Konzerthaus, om de hoek van de Brandenburger Tor, stond destijds nog bij Checkpoint Charlie, waar de muur liep.

Na het concert was er een receptie voor Bernstein en zijn gevolg op een afgehuurde verdieping van wat nu het Adlon Hotel heet. Tijdens het diner stond er een televisie in de hoek, toen iemand riep: “Lenny, Lenny!” Na een showproces van twee uur werden de Roemeense dictator Nicolae Ceaușescu en zijn vrouw veroordeeld en als valse honden geëxecuteerd, beelden die direct werden uitgezonden. De muur was een maand eerder gevallen. Het Sovjettijdperk eindigde. Wereldgeschiedenis voltrekt zich altijd ergens tussen het voor- en nagerecht. Die avond belde de advocaat zijn vader in Ulft. Ze zeiden weinig, maar wel precies genoeg.